Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ruth 3

1 Eens zeide Noomi, Ruths schoonmoeder, tot haar: Mijn dochter, zou ik voor u geen rustplaats zoeken, opdat het u welga?

2 Welnu, die Boaz, onze bloedverwant, bij wiens meisjes gij geweest zijt, gaat vannacht op zijn dorschvloer gerst wannen.

3 Nu moet gij u baden, u zalven, uw opperkleed omdoen en naar den dorschvloer gaan. Laat u aan den man niet zien voordat hij met eten en drinken gedaan heeft.

4 Maar als hij gaat slapen, zie dan goed waar hij zich nederlegt, en ga derwaarts, sla het voeteneinde van zijn dek op en leg u neder. Hij zal u wel zeggen wat u te doen staat.

5 Zij zeide tot haar: Alwat gij mij zegt zal ik doen.

6 Zo ging zij naar den dorschvloer en deed alwat haar schoonmoeder haar gelast had.

7 Toen dan Boaz, na gegeten, gedronken en zich te goed gedaan te hebben, zich te slapen legde aan den hoek van een koornschelf, kwam zij stil, sloeg het voeteneinde van zijn dek op en legde zich neder.

8 In het midden van den nacht schrikte de man wakker en draaide zich om, en daar lag een vrouw aan zijn voeteneinde!

9 Hij zeide: Wie zijt gij? Zij zeide: Ik ben Ruth uw dienstmaagd. Gij moet uw dek over uw dienstmaagd uitspreiden, want gij zijt losser.

10 Hij zeide: Gezegend zijt gij van den Heer, mijn dochter. Wat gij nu doet is nog edeler dan het vorige, daar gij geen jongeling, behoeftig of rijk, achternagelopen zijt.

11 Welnu, mijn dochter, vrees niet; alwat gij vraagt zal ik voor u doen; want de gehele poort van mijn volk weet dat gij een deugdzame vrouw zijt.

12 Maar, al is het waar dat ik losser ben, er is nog een losser die u nader verwant is dan ik.

13 Blijf hier den nacht over, en morgenochtend, wanneer hij u lossen wil, goed, laat hem het doen; heeft hij geen lust om u te lossen, dan zal ik het doen, zo waar als de Heer leeft. Blijf tot den morgen liggen.

14 Zij bleef dan aan zijn voeteneinde liggen tot den morgen. Maar nog voordat men iemand kon herkennen, stond zij op; want hij zeide: Laat het niet bemerkt worden dat een vrouw op den dorschvloer gekomen is.

15 Toen zeide hij: Neem den doek dien gij omhebt en houd hem op. Zij hield hem op, en hij mat haar zes kop gerst toe en legde het op haar. Zo kwam zij de stad binnen.

16 Toen zij bij haar schoonmoeder kwam, zeide deze: Hoe is het u gegaan, mijn dochter? Zij vertelde haar alwat de man haar gedaan had

17 en zeide: Deze zes kop gerst heeft hij mij gegeven; want hij zeide: Gij moogt niet met ledige handen bij uw schoonmoeder komen.

18 Hierop zeide zij: Wacht stil af, mijn dochter, totdat gij verneemt hoe de zaak uitvalt. Want die man zal niet rusten voordat hij haar nog heden ten einde brengt.