Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Samuel 23

1 Eens berichtte men aan David: Zie, de Filistijnen voeren krijg tegen Keila en plunderen de dorschvloeren.

2 Toen vroeg David den Heer: Zal ik heengaan en die Filistijnen verslaan? De Heer zeide tot David: Ga, versla de Filistijnen en red Keila.

3 Maar Davids mannen zeiden tot hem: Zie, wij zijn reeds hier in Juda in vrees, hoe zouden wij dan naar Keila trekken, naar het open veld der Filistijnen?

4 Daarom raadpleegde David den Heer wederom, en deze gaf hem ten antwoord: Maak u op, trek af naar Keila; want ik geef de Filistijnen in uw hand.

5 Dienvolgens trok David met zijn mannen naar Keila, streed tegen de Filistijnen, dreef hun vee weg en richtte een grote slachting onder hen aan. Zo redde David de bevolking van Keila.

6 Abjathar nu, de zoon van Ahimelech, had, toen hij naar David vluchtte en met hem naar Keila afging, den efod bij zich.

7 Toen men aan Saul had bericht dat David te Keila was gekomen, zeide hij: God heeft hem in mijn hand verkocht; want hij heeft zich opgesloten door een stad met deuren en grendels binnen te gaan.

8 Daarom riep Saul het ganse volk op ten strijde, met het plan naar Keila te trekken, om David en zijn mannen in te sluiten.

9 Maar toen David te weten kwam dat Saul boze plannen tegen hem smeedde, zeide hij tot den priester Abjathar: Breng den efod hier.

10 En David zeide: Heer, god van Israel, uw dienstknecht heeft als zeker vernomen dat Saul voornemens is naar Keila te komen om de stad wegens mij te verwoesten.

11 Nu dan, zal Saul afkomen, zoals uw dienstknecht vernomen heeft? Heer, god van Israel, deel het toch uw dienstknecht mede! De Heer antwoordde: ja.

12 Toen zeide David: Zullen de burgers van Keila mij en mijn mannen aan Saul uitleveren? En de Heer antwoordde: ga.

13 Dientengevolge maakten David en zijn mannen, omstreeks zeshonderd zich op, trokken uit Keila en zwierven rond op goed geluk af. En Saul, bericht ontvangen hebbende dat David uit Keila was ontkomen, zag er van af uit te trekken.

14 David hield zich op in de woestijn in de bergvesten en nam zijn verblijf op den berg in de woestijn van Zif; Saul zocht hem voortdurend, maar God gaf hem niet in zijn hand, en David werd bevreesd, omdat Saul was uitgetrokken om hem naar het leven te staan.

15 David nu was in de woestijn van Zif, in Hores.

16 En Jonathan, Sauls zoon, maakte zich op, ging naar David in Hores gaf hem weder moed in God

17 en zeide tot hem: Vrees niet; want de hand van mijn vader Saul zal u niet vinden. Gij zult koning worden over Israel, en ik zal na u de eerste zijn. Ook weet mijn vader Saul dit zeer wel.

18 En zij sloten met elkander een verbond voor den Heer; waarna David in Hores bleef en Jonathan huiswaarts keerde.

19 Toen trokken de Zifieten naar Saul te Gibea en zeiden: Weet gij wel dat David zich bij ons schuilhoudt in de bergvesten in Hores, bij den heuvel Hachila, ten zuiden van de wildernis?

20 Indien gij dan, o koning, lust hebt te komen, kom; wij nemen op ons hem aan den koning over te leveren.

21 Daarop zeide Saul: Weest gezegend door den Heer, omdat gij u over mij ontfermd hebt!

22 Gaat nu nog eens terdege onderzoeken en nasporingen doen naar de plaats waar hij zich bevindt, en vorst uit wie hem daar gezien heeft; want men heeft mij gezegd dat hij met grote sluwheid te werk gaat.

23 Doet dan nasporingen, onderzoekt alle schuilhoeken waar hij zich pleegt te verbergen en brengt mij nauwkeurig bescheid. Dan zal ik met u gaan en, zo hij werkelijk in het land is, hem opzoeken onder al de geslachten van Juda.

24 Toen maakten de Zifieten zich op en trokken voor Saul uit naar Zif. David nu bevond zich met zijn mannen in de woestijn van Maon, in de vlakte, ten zuiden van de wildernis.

25 Maar toen Saul met zijn mannen optrok om hem te zoeken, en men dit aan David mededeelde, trok deze naar de rots die in de woestijn van Maon is. Saul, dit horende, zette David achterna in de woestijn van Maon.

26 Daar trok Saul met zijn mannen aan den enen kant langs den berg en David met de zijne er langs aan den anderen kant. David spoedde zich angstig voort om: Saul te ontwijken, en Saul met zijn mannen omsingelde David en de zijne om hem te grijpen,

27 toen er een bode bij Saul kwam met de tijding: Begeef u in aller ijl op weg; want de Filistijnen hebben een inval in het land gedaan.

28 Zo keerde Saul terug, stakende het nazetten van David, en trok de Filistijnen tegemoet. Daarom heeft men die plaats de rots der scheiding genoemd.

29 (024-1) En David trok van daar op en hield verblijf in de bergvesten van En-edi.