Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Samuel 3

1 In den tijd dat de jonge Samuel den Heer diende onder het opzicht van Eli, in die dagen was het woord des Heeren schaars; men hoorde niet van gezichten.

2 Eens nu gebeurde het, terwijl Eli op zijn plaats lag te slapen--zijn ogen begonnen verduisterd te worden, zodat hij niet zien kon--

3 en de lamp Gods nog niet was uitgegaan, terwijl Samuel in 's Heeren tempel sliep, waar de ark Gods was,

4 dat de Heer riep: Samuel! Samuel! waarop deze antwoordde: Hier ben ik--

5 naar Eli liep en zeide: Hier ben ik; gij hebt mij immers geroepen? Doch deze zeide: Ik heb niet geroepen; leg u weer neder! En hij ging heen en legde zich neder.

6 Toen riep de Heer wederom: Samuel! Samuel! en hij stond op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik; gij hebt mij immers geroepen? Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, mijn zoon. Leg u weer neder.

7 Samuel nu had den Heer nog niet leren kennen; hem was nog geen openbaring van den Heer geworden.

8 Toen riep de Heer ten derden male Samuel, en hij stond op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik; gij hebt mij immers geroepen? Nu begreep Eli dat de Heer den knaap riep.

9 Daarom zeide hij tot Samuel: Ga u nederleggen, en wanneer men u weder roept, zeg dan: Spreek, Heer; want uw dienstknecht hoort. Zo ging Samuel heen en legde zich weer op zijn plaats neder.

10 Toen kwam de Heer binnen, bleef staan en riep, als de vorige keren: Samuel! Samuel! waarop Samuel zeide: Spreek, Heer; want uw dienstknecht hoort.

11 En de Heer zeide tot Samuel: Zie, ik ga iets doen in Israel waarvan ieder die het hoort de beide oren zullen tuiten;

12 dan zal ik aan Eli alwat ik over zijn huis heb gesproken in vervulling doen gaan, van het begin tot het einde.

13 Gij moet hem aankondigen dat ik voorgoed zijn huis ga richten; omdat hij weet dat zijn zonen de godheid te schande maken, en hij hen niet heeft bestraft.

14 Daarom zweer ik het huis van Eli: Nooit in der eeuwigheid zal de schuld van Eli's huis door offer of gave verzoend worden.

15 Daarop bleef Samuel liggen tot den morgen. Des morgens opgestaan, opende hij de deuren van 's Heeren huis. Samuel nu was bevreesd het gezicht aan Eli mede te delen,

16 maar Eli riep hem en zeide: Samuel, mijn zoon! waarop hij antwoordde: Hier ben ik.

17 Hij zeide: Wat heeft hij tot u gesproken? Verheel het mij toch niet. Zo ja, meer nog, zal God u doen, indien gij mij iets verheelt van alwat hij tot u gesproken heeft!

18 Toen deelde Samuel hem alles mede zonder iets voor hem te verhelen; waarop hij zeide: Hij is de Heer; hij doe wat goed is in zijn oog.

19 En Samuel groeide op, terwijl de Heer met hem was en geen zijner woorden onvervuld liet.

20 Toen nu de Heer ook verder telkens te Sjilo verscheen

21 werd gans Israel van Dan tot Bersjeba gewaar dat Samuel betrouwbaar was als profeet des Heeren.